Helaas is over de oorlogstijd heel weinig bekend omdat het notulenboek 1923-1940 uit het Stadsarchief is verdwenen. In het lopende notulenboek staat alleen dat het moeilijke tijden waren. Uit het Hofje zelf zijn in de oorlogstijd geen bewoners weggevoerd vanwege hun joodse origine. Dat vloeit eigenlijk ook voort uit de toelatingseisen van het codicil. Wel is het zo dat de belendende panden (46, 48, 50) in de oorlogstijd nog eigendom van het hofje waren. Zeker is ook dat daar heel wat joodse bewoners hebben gewoond. Wat de wegvoering van zoveel bewoners voor gevolgen had voor de eigenaar van de panden het hofje), wordt uit de notulenboeken niet duidelijk.
Een Vergeten Hoofdstuk
De onthulling van een gedachtenisplakkete op nummer 24 en gesprekken met de intiatiefgroep Schaduwkade hebben het huidige bestuur van het Van Brants Rushofje uitgedaagd om te onderzoeken hoe de bewoonsters en het toenmalige bestuur van deze “luterse enclave” de oorlogstijd en het wegoveren van de Joodse bewoners hebben ervaren. Het teruggevonden notulenboek van het hofje heeft daarbij op allerlei zaken nieuw licht geworpen. In 2011 werd het boekje “Een vergeten hoofdstuk”, geschreven door Harry Donga, uitgebracht.
Christoffel van Brants
De eerste steen voor het Van Brants Rus Hofje aan de Nieuwe Keizersgracht 28-44 werd op 20 mei 1732 gelegd door Christoffel van Brants, Resident en ambassadeur te Amsterdam van Tsaar Peter de Grote van Rusland. Deze zeer rijke Amsterdamse lutherse koopman was nauw bevriend geweest met de tsaar. Hij had de jonge tsaar Peter In Archangel ontmoet waar hij het handelshuis van zijn vader leidde en zodanig uitbreidde dat hij spoedig ook in Vologda en in Moskou pakhuizen bezat en in de laatste stad één van de grootste en mooiste ‘buitenlanderhuizen’. Peter de Grote was een geregeld bezoeker van het huis van Van Brants in Moskou. Van Brants was één van de belangrijkste geldschieters van de tsaar die probeerde Rusland op de kaart te zetten. Toen de tsaar in 1717 een bezoek bracht aan Nederland, logeerde hij in het huis van Van Brants aan de Keizersgracht 317, ook was hij te gast op het buiten van Van Brants aan de Vecht dat Petersburg heette. Het was ook het jaar waarin Van Brants in de erfelijke Russische adelstand werd verheven en ambassadeur van Peter de Grote in Amsterdam werd als opvolger van de pas overleden burgemeester Nicolaas Witsen.
Van Brants Rus Hofje
Met het in de Rusland-handel verdiende geld stichtte Christoffel van Brants het naar hem genoemde hofje, bestemd voor oudere dames van lutherse huize. De betrokkenen moesten minstens 50 jaar oud zijn, ongehuwd zonder kinderen of weduwen zonder kinderen, Minstens zes jaar moesten gegadigden lid van de lutherse gemeente zijn en zeker tien jaar woonachtig in Amsterdam. Er werden in het pand dat ontworpen was door de beroemde architect Daniel Marot 48 dames opgenomen die kost en inwoning ontvingen. De opening was in november 1733. Het hofje werd bestuurd door vijf personen waaronder de oudste predikant van de lutherse gemeente en vier ouderlingen. Dat is tot op de huidige dag het geval. In de loop der eeuwen zijn er enkele noodzakelijke veranderingen opgetreden in de uitoefening van het oorspronkelijke codicil van de stichter. Zo moest in de franse tijd door de speciale belastingmaatregelen die door keizer Napoleon voor de financiering van zijn oorlogen werden afgedwongen, noodzakelijkerwijze het aantal dames dat in het hofje kon wonen tot 28 personen worden teruggebracht. In de jaren zeventig was het enige tijd ‘zusterhuis’ voor de verpleegkundigen van het lutherse verpleeghuis Wittenberg. Begin jaren tachtig ontstond er leegstand. In 1984 werd aan het codicil nog een nieuwe doelgroep toegevoegd nl: studenten. Vanaf dat jaar wonen er een 26-tal studenten in het hofje. Ook zij moeten aan allerlei voorwaarden voldoen en worden na ballotage toegelaten. In 2008 werd het 275 jarig jubileum van het hofje gevierd. Toen verscheen ook het jubileumboek: Christoffel van Brants en zijn hofje, door Harry Donga (uitgegeven door Verloren in Hilversum, 186 p.,geïllustreerd, in kleur). De geschiedenis van het hofje is in dit boek uitvoerig beschreven. Helaas is over de oorlogstijd heel weinig bekend omdat het notulenboek 1923-1940 uit het Stadsarchief is verdwenen. In het lopende notulenboek staat alleen dat het moeilijke tijden waren. Uit het Hofje zelf zijn in de oorlogstijd geen bewoners weggevoerd vanwege hun joodse origine. Dat vloeit eigenlijk ook voort uit de toelatingseisen van het codicil. Wel is het zo dat de belendende panden (46, 48, 50) in de oorlogstijd nog eigendom van het hofje waren. Zeker is ook dat daar heel wat joodse bewoners hebben gewoond. Wat de wegvoering van zoveel bewoners voor gevolgen had voor de eigenaar van de panden het hofje), wordt uit de notulenboeken niet duidelijk.