Allereerst dank aan de leden van het organiserend comité voor de uitnodiging om hier te komen spreken. Ook dank aan u, aanwezigen om hier te komen herdenken. En dank aan de mensen die hetgeen ik ga vertellen vooraf met een positieve blik becommentarieerd hebben.
Achter mij, aan de overkant van de gracht ziet u twee plaquettes. Daarop in het kort het verhaal van mijn opa David, oma Zus en tante Betty. Tante Betty woonde op de Nieuwe Keizersgracht nr 24 met haar broers, haar vader en haar moeder. In die jaren had de Nieuwe Keizersgracht nog niet de allure die het nu heeft. En zo kon het dat mijn opa elke week voor de Shabat, langskwam om een kip te brengen. Hij zal toen rond de 30 zijn geweest. Ik stel me voor hoe een trotse jonge vader met z’n zoontje van het Sarphatipark naar de Nieuwe Keizersgracht liep. In de ene hand een tas met de kip en in de andere het knuisje van z’n zoontje dat later mijn vader zou worden. Ondanks dat donkere wolken zich samenpakten, genoot hij waarschijnlijk ook van de schoonheid die Amsterdam kenmerkt, als je langs de Amstel loopt. Wellicht fantaseerde hij er ook over hoe mijn vader de juwelierszaak in de Utrechtsestraat, waar tot voor kort restaurant Sluyzer zat, zou overnemen. Of hoe hij zijn zoontje misschien juist de vrijheid wilde laten z’n eigen pad te kiezen…
De actualiteit van dat moment deed echter al snel haar intrede en het regelen van onderduikplekken werd urgenter dan wat dan ook. Mijn opa David zat in het verzet en wist voor Betty een plek te regelen. Voor zichzelf en voor zijn eigen gezin lukte dat helaas niet. De ouders en broers van Betty werden hier weggehaald. Mijn vader werd door een Nederlandse agent uit de tweede klas van de lagere school gehaald en samen met z’n moeder, broer en zus gedeporteerd naar Bergen Belsen. Gewoon omdat iemand dat wilde, doordat iemand het heel zorgvuldig organiseerde en doordat iemand het uitvoerde. Hoe ze leefden, hoe ze dachten, wat ze deden of gedaan hadden het was volstrekt onbelangrijk. Alleen dat ze Joods waren telde en dat was voldoende om in handen te vallen, of gedreven te worden, van organisaties die er speciaal op waren ingericht om Joden uit de maatschappij te verwijderen.
De stad die zich er na de oorlog op liet voorstaan altijd een veilige haven te hebben geboden voor eenieder die elders niet zichzelf mocht zijn, had ook ruimte gegeven aan mensen die Joodse Amsterdammers stap voor stap hun gelijkwaardigheid wilden afnemen. Net zo lang tot voor hen iedere maatschappelijke bescherming was weggenomen… Het was niet alleen dat de stad dit liet gebeuren, via haar instituties werkte ze er zelfs actief aan mee!
Ik vermoed, ik hoop dat dit bij veel meer Amsterdammers dan wij weten een intern gevecht opriep tussen waarden als medemenselijkheid, gehoorzaamheid en groepsdruk. In dit kader citeer ik graag Chantal Suissa: “slechte dingen gebeuren, als goede mensen zwijgen…”
De ouders van Betty, haar broers en mijn opa werden vermoord. Van de 140.000 Joodse Nederlanders, werden er 107.000 weggehaald; uit hun huizen, van hun werk, uit scholen en universiteiten en vervolgens gedeporteerd. Van hen overleefden er 5.200 de verschrikkingen die Abel Herzberg later omschreef als “niet te geloven als je het niet had meegemaakt en ook niet als je het wel had meegemaakt”. Deze realiteit zou echter de verdere levens bepalen van de mensen zoals Betty, mijn oma, mijn vader, zijn broertje, zijn zusje en vele anderen die de scherven bij elkaar raapten en verdergingen. En ook die van de generaties na hen.
Zij die er nog waren probeerden het leven weer zin te geven; maakten families die we nu zouden aanduiden als ‘gekozen familie’, creëerden samengestelde gezinnen en stichtten nieuwe gezinnen. Daarmee vormden zij een kroon op de moed, inzet en hoop van alle mensen die met grote en kleine, gevaarlijke en minder in het oogspringende verzetsdaden perspectief hadden geboden en het tij wisten te keren.
Betty is nu 99 en woont in Jeruzalem. Het is met een combinatie van erkentelijkheid, rouw en ook trots, dat ik hier sta als schakel in de ketting der generaties.